Terug

Schrijf het werkwoord van to be in de verleden tijd [1]

Schrijf het werkwoord van to be in de verleden tijd [1]

 

Je hebt geleerd over de present simple. Nu gaan we het hebben over de past simple. De past simple gebruik je om te praten over iets dat al gebeurd is en nu over is

Als je zegt dat je nu in de dierentuin bent zeg je I am at the zoo. Stel je voor dat je gisteren in de dierentuin was. Dan zeg je I was at the zoo.

Je hebt de verleden tijd gebruikt. Je praat over iets dat in het verleden gebeurd is. Het hulpwerkwoord to be in de tegenwoordige tijd ken je al. Nu leer je het hulpwerkwoord to be in de verleden tijd.
 

Enkelvoud    
ik was = I was
jij/u was = you were
hij was = he was
zij was = she was
het was = it was

 

Meervoud    
wij waren = we were
jullie waren = you were
zij waren = they were


Zie je hoe het moet?

  • I was at the swimming pool yesterday.
  • Ik was in het zwembad gisteren.
     
  • They were at the park last week.
  • Zij waren in het park vorige week.

Je kunt vraagzinnen maken door was of were voor het onderwerp te zetten.

  • Was I mean yesterday?
  • Yes, I was. No, I wasn’t. / Yes, you were. No, you weren’t.
     
  • Were you playing football yesterday?
  • Yes, you were. No, you weren’t. / Yes, I was. No, I wasn’t.
     
  • Was she at the zoo last Saturday?
  • Yes, she was. No, she wasn’t.
     
  • Was Mike at school this morning?
  • Yes, Mike was. No, Mike wasn’t.
     
  • Were Bill and Lucy playing together yesterday?
  • Yes, Bill and Lucy were. No, Bill and Lucy weren’t.

Let op: de zwarte zinnen gebruik je als je antwoord geeft op je eigen vraag. De blauwe zinnen gebruik je als je antwoord geeft op de vraag van iemand anders.

Let op: wasn’t = was not, weren’t = were not.